De meeste kinderen met diabetes kunnen goed voor zichzelf zorgen. Voor jonge leerlingen, of leerlingen met een vorm van diabetes die moeilijk instelbaar is, is er soms wel hulp nodig bij het verrichten van medische handelingen in de klas. Het gaat dan bijvoorbeeld om bloed prikken, insuline toedienen of in de gaten houden of het bloedsuikergehalte in orde is. Als een leerling diabeteszorg nodig heeft op school regelen school, ouders en zorgaanbieders dit vaak in onderling overleg.

De eerst aangewezen zorgverlener is de wijk- of kinderverpleegkundige. De wijk- of kinderverpleegkundige stelt een eventuele indicatie voor verpleging in de eigen omgeving vast op basis van de Zorgverzekeringswet. Dit houdt in dat de wijk- of kinderverpleegkundige bepaalt wat het kind in zijn situatie nodig heeft. De wijk- of kinderverpleegkundige stemt zo nodig af met de huisarts en/of medisch specialist. Als een indicatie wordt afgegeven voor verpleging, kan deze zorg zo nodig ook op school worden ingezet. Dit wordt vastgelegd in het zorgplan.

Een school kan ook zelf personeel in dienst hebben dat bevoegd is om zorgtaken te verrichten, zoals bijvoorbeeld een verpleegkundige of een EHBO’er. Zij handelen in opdracht van een bevoegde (een arts). Omdat er op school meestal geen arts in de buurt is, komt deze constructie weinig voor.

Onderwijspersoneel mag zelf slechts onder bepaalde voorwaarden medische diabeteshandelingen uitvoeren. Er moet dan bijvoorbeeld overeenstemming zijn tussen de ouders/voogd en behandelaar over de uit te voeren handelingen, een persoonlijke band bestaan tussen leraar en leerling en de uitvoerder dient bekwaam te zijn.

Lees meer in de factsheet ‘Diabeteszorg in het primair onderwijs’.